My case is exemplar. I had read the following Bolland's quote just before the part in bold, so falling automatically victim of the false idea that Bolland was a historicist (identifying the Samaritan Impostor slain by Pilate with the historical Jesus). At contrary, if you read also the part in bold, then you realize that Bolland is giving in the same larger paragraph the reason why he can't infer a such conclusion:
In den heelen Juda(s) vermogen wij niets anders te zien dan eene legendaire persoonsverbeelding van het volk der Joden zelf, waarbij het dan van zelf de vraag wordt vanwaar de smet het eerst kan zijn geworpen. En Jēsoùs < Jēsjû < Jēsjûa' < Jehôsjûa' Jehosua, Jozua; Jozua nu is de groote legendaire figuur geweest waaraan Ephrájim, Israel, Samarië zich de vernietiging zijner oude vijanden in het door Jaho aangewezene land te binnen bracht. Volgens oude lezing, in Joh. 1:46 en 6:42 bewaard, is Jezus een zoon van Joseph; Joseph nu kan in het algemeen voor Jakob, Israel, Samarië staan, gelijk te zien is aan het parallele “Juda - Jozef” van Hez. 37:16, en ook betuigd wordt door Josephus, volgens wien de Samaritanen zich gaarne “zonen van Jozef” noemden. (J. Oudh. 11:8, 6). Dat deze zonen van Joseph in 35 op hun heiligen berg, waar zij zich onder een dweepzieken leider vereenigd hadden, op bevel van Pontius Pilatus om het leven zijn gebracht, weten wij van Josephus (J. Oudh. 18:4, 1-2) en dat “Juda” net de man was om zich over het afslachten van den “zoon van Jozef” te verheugen, weten wij ook. Bedenken wij nog dat een kruisdood van Jezus niet voorkomt bij Philo, Josephus, in echte oude Sanhedrinberichten, in de Openbaring (11:8 is geïnterpoleerd), in den brief aan de Romeinen en den Jakobusbrief, de Leer der Apostelen en den Herder van Hermas, dat de Joodsche “vijandige mensch” van Recogn. 1:70-71 den tooveraar Simon náást de apostelen stelt en de ook in den Thalmûd bekende Samaritaansche volkman Theudas (45) volgens Clemens Alexandrinus een bekende van Paulus is geweest (Strom. 7:17, 107), dan mogen wij ons wel afvragen of mogelijk niet de door Juda aan Pilatus verraden “Jēsjû bar José” eene Messiaansche hulpe Jaho's uit Samarië is geweest, die door de ondankbare Joden is versmaad, verloochend en in den steek gelaten. Wij staren hier weder op nevelen, raadselachtig, en eenen uitweg naar de “Galileesche” traditie zien wij hier niet, maar een feit is het dat in het begin der tweede eeuw de realiteit van Jezus' menschelijkheid en kruisdood door onjoodsche Christianoi (Chrestianoi?) is geloochend. En opmerkelijk is het, dat de Christenen door de schrijvers van den Thalmûd velerwege Kūthîm, d.i. Samaritanen worden genoemd, en dat, wanneer de Koetheeën gezegd worden de verijdelaars van den herbouw des in 70 verwoesten Tempels te zijn geweest, volgens de Joodsche overlevering de Christenen bedoeld zijn. Heeft ook niet naar de overlevering der Christenen Simon de Tooveraar uit Samarië lang vóór de “Apostelen” tot in Rome geleeraard?
Overigens is ook die Simon niet gevrijwaard voor vervluchtiging tot eene persoonsverbeelding. Zijn naam doet denken aan “Spinô,” d.i. een met labialen eindklinker uitgesproken “Sjimâ,” wat niets is dan Samarisch Arameesch voor het Samarisch Pentateuchische “a-Sjîm,” de Naam, in het Hebreesch der Joden “ha-Sjêm”. Het zoude dus niet een verhaspeld substituut voor Jhwh kunnen wezen, dat wij hier in “Sjim'ôn” te doen hebben, want reeds in Lev. 24:11 vervangt “ha-Sjêm,” “a-Sjîm,” “Sjimâ” het onuitsprekelijk Tetragrammaton of Vierletterwoord, in Mt. 26:64 en Mk. 14:62 staat in denzelfden zin “de Kracht” (“de groote Kracht”: Openb, 11:17), en in Hd. 8:10 heet Sjim'ôn (Sjimô?) bij zijne vereerders, “de groote Kracht Gods.” Voeg hierbij, dat bij Justijn “de eerste gedachte” Gods tot eene Simon begeleidende Helena (Selene?) wordt gemaakt, - eene dédoublure, die aan de Rabbijnsche Meemrâ herinnert. De belichaming van den Philonischen Logos, den Alexandrijnschen variant dier Mēmrâ of scheppingsgedachte, in een van den Vader uitgeganen (Joh. 16:28) man Jezus zoude wel eens van de door Justijn allicht verkeerd verstane beeldspraak eener van Sjimô uitgegane “eerste gedachte” Helena (Licht? Vgl. Gen. 1:3) de orthodox gewordene parallel kunnen zijn. Is echter de hellenizeerende Gnoses met haar doketisme, haar idealisme, hare loochening eener reëel lichamelijke Jezuspersoonlijkheid aan de “rechtgeloovige” realisten voorafgegaan, van waar dan de specieel Galileesche legende, het Joodsch Messianisme dat de Oudchristelijke letteren beheerscht, en de “christelijkheid” zelve der judaïzeerende Ebionieten?
Overigens is ook die Simon niet gevrijwaard voor vervluchtiging tot eene persoonsverbeelding. Zijn naam doet denken aan “Spinô,” d.i. een met labialen eindklinker uitgesproken “Sjimâ,” wat niets is dan Samarisch Arameesch voor het Samarisch Pentateuchische “a-Sjîm,” de Naam, in het Hebreesch der Joden “ha-Sjêm”. Het zoude dus niet een verhaspeld substituut voor Jhwh kunnen wezen, dat wij hier in “Sjim'ôn” te doen hebben, want reeds in Lev. 24:11 vervangt “ha-Sjêm,” “a-Sjîm,” “Sjimâ” het onuitsprekelijk Tetragrammaton of Vierletterwoord, in Mt. 26:64 en Mk. 14:62 staat in denzelfden zin “de Kracht” (“de groote Kracht”: Openb, 11:17), en in Hd. 8:10 heet Sjim'ôn (Sjimô?) bij zijne vereerders, “de groote Kracht Gods.” Voeg hierbij, dat bij Justijn “de eerste gedachte” Gods tot eene Simon begeleidende Helena (Selene?) wordt gemaakt, - eene dédoublure, die aan de Rabbijnsche Meemrâ herinnert. De belichaming van den Philonischen Logos, den Alexandrijnschen variant dier Mēmrâ of scheppingsgedachte, in een van den Vader uitgeganen (Joh. 16:28) man Jezus zoude wel eens van de door Justijn allicht verkeerd verstane beeldspraak eener van Sjimô uitgegane “eerste gedachte” Helena (Licht? Vgl. Gen. 1:3) de orthodox gewordene parallel kunnen zijn. Is echter de hellenizeerende Gnoses met haar doketisme, haar idealisme, hare loochening eener reëel lichamelijke Jezuspersoonlijkheid aan de “rechtgeloovige” realisten voorafgegaan, van waar dan de specieel Galileesche legende, het Joodsch Messianisme dat de Oudchristelijke letteren beheerscht, en de “christelijkheid” zelve der judaïzeerende Ebionieten?
https://www.dbnl.org/tekst/_twe00218960 ... 48.php#243
Translation via Deepl:
In all Judah(s) we can see nothing but a legendary personification of the people of the Jews themselves, whereby it is of itself the question from where the stain can have been cast first. And Jēsoùs < Jēsjû < Jēsjûa' < Jehôsjûa' Jehosua, Joshua; Joshua has been the great legendary figure to whom Ephrájim, Israel, Samaria remembered the destruction of its old enemies in the land indicated by Jaho. According to an old reading, preserved in John 1:46 and 6:42, Jesus is a son of Joseph; now Joseph can generally stand for Jacob, Israel, Samaria, as can be seen in the parallel "Judah - Joseph" of Hash. 37:16, and also stated by Josephus, according to whom the Samaritans were pleased to call themselves "sons of Joseph". (J. Oudh. 11:8, 6). That these sons of Joseph were killed in 35 on their holy mountain, where they had gathered under a zealous leader, we know from Josephus (J. Oldh. 18:4, 1-2) and that "Judah" was just the man to rejoice over the slaughter of the "son of Joseph", we also know. We should also remember that the death on the cross of Jesus is not mentioned by Philo, Josephus, in the ancient Sanhedrin reports, in Revelation (11:8 has been interpolated), in the letter to the Romans and the letter to James, in the teachings of the Apostles and the shepherd of Hermas, that the Jewish "enemy man" of Recogn. 1:70-71 puts the sorcerer Simon next to the apostles and the Samaritan man Theudas (45), also known in Thalmûd, was, according to Clemens Alexandrinus, an acquaintance of Paul (Strom. 7:17, 107), then we may well ask ourselves whether the "Jēsjû bar José", betrayed by Judah to Pilate, might not have been a Messianic helper from Samaria, despised, denied and abandoned by the ungrateful Jews. Here we are again staring into a mist, a mystery, and we do not see a way out in the "Galilean" tradition, but it is a fact that at the beginning of the second century the reality of Jesus' humanity and death on the cross was denied by Gentile Christianoi (Chrestianoi?). And remarkable is it, that the Christians are often called Kūthîm, i.e. Samaritans, by the writers of the Thalmûd, and that, when the Kutheans are said to have been the thwarters of the rebuilding of the Temple that was destroyed in 70, according to the Jewish tradition are meant the Christians. Isn't it true that according to Christian tradition, Simon the Sorcerer from Samaria taught in Rome long before the "Apostles"?
However, even Simon is not immune to becoming a figment of the imagination. His name is reminiscent of "Spinô," i.e. a "Shimâ" pronounced with a labial final vowel, which is nothing but Samaric Aramaic for the Samaric Pentateuchic "a-Shem," the Name, in Hebrew of the Jews "ha-Shem. So it could not be a confused substitute for Yhwh that we are dealing with here in "Shim'ôn", because already in Lev. 24:11 "ha-Shem," "a-Shem," "Shimâ" replaces the unpronounceable Tetragrammaton or four letter word, in Mt. 26:64 and Mk. 14:62 is in the same sense "the Power" ("the great Power": Rev. 11:17), and in Rev. 8:10 Shim'ôn (Shimô?) is called by his worshippers, "the great Power of God." Add to this, that with Justine "the first thought" of God is made a Simon accompanying Helena (Selene?), - a dédoublure, which reminds one of the Rabbinical Meemrâ. The embodiment of the Philonian Logos, the Alexandrian variant of the Mēmrâ or idea of creation, in a man Jesus emanating from the Father (John 16:28) may well be the orthodox parallel of the imagery of a "first thought" Helena (Light? Cf. Gen. 1:3), which Justine probably misunderstood. Did, however, the Hellenizing Gnoses with its doeticism, its idealism, its denial of a real bodily Jesus personality precede the "right-believing" realists, from where then came the specious Galilean legend, the Jewish Messianism that dominates Old-Christian literature, and the "Christianity" itself of the judaizing Ebionites?
However, even Simon is not immune to becoming a figment of the imagination. His name is reminiscent of "Spinô," i.e. a "Shimâ" pronounced with a labial final vowel, which is nothing but Samaric Aramaic for the Samaric Pentateuchic "a-Shem," the Name, in Hebrew of the Jews "ha-Shem. So it could not be a confused substitute for Yhwh that we are dealing with here in "Shim'ôn", because already in Lev. 24:11 "ha-Shem," "a-Shem," "Shimâ" replaces the unpronounceable Tetragrammaton or four letter word, in Mt. 26:64 and Mk. 14:62 is in the same sense "the Power" ("the great Power": Rev. 11:17), and in Rev. 8:10 Shim'ôn (Shimô?) is called by his worshippers, "the great Power of God." Add to this, that with Justine "the first thought" of God is made a Simon accompanying Helena (Selene?), - a dédoublure, which reminds one of the Rabbinical Meemrâ. The embodiment of the Philonian Logos, the Alexandrian variant of the Mēmrâ or idea of creation, in a man Jesus emanating from the Father (John 16:28) may well be the orthodox parallel of the imagery of a "first thought" Helena (Light? Cf. Gen. 1:3), which Justine probably misunderstood. Did, however, the Hellenizing Gnoses with its doeticism, its idealism, its denial of a real bodily Jesus personality precede the "right-believing" realists, from where then came the specious Galilean legend, the Jewish Messianism that dominates Old-Christian literature, and the "Christianity" itself of the judaizing Ebionites?
The great Bolland's lesson:
Far from being the reasons for an identification of the historical Jesus with the Samaritan impostor, the deliberate parallelisms really deny it, since they are meant to persuade the docetists that Jesus suffered really in the flesh, by playing entirely the role of the suffering Messiah ben Joseph.